Velen van ons hadden het gevoel dat we niet voldeden, het niet waard waren. Velen voelden zich alleen en bang. Ons innerlijk kwam nooit overeen met wat we uiterlijk bij anderen zagen.
Al vroeg voelden we ons afgesloten – van ouders, leeftijdsgenoten en onszelf. We zonderden ons af met fantasieën en masturbatie. We verbonden ons door de foto’s en beelden op te drinken en de objecten van onze fantasieën na te jagen. We begeerden en wilden begeerd worden.
We werden echte verslaafden: seks met onszelf, vreemdgaan, overspel, afhankelijkheidsrelaties en meer fantasie. We kregen het door onze ogen binnen; we kochten het, verkochten het, ruilden het, gaven het weg. We waren verslaafd aan de intrige, het flirten, het verbodene. De enige manier die we kenden om er vrij van te zijn, was door het te doen. “Alsjeblieft, verbind je met me en maak me heel!”, smeekten we met uitgestrekte armen. Begerend naar de Grote Fiks gaven we onze macht weg aan anderen.
Dit bracht schuldgevoel, zelfhaat, wroeging, leegte en pijn teweeg, en we werden steeds dieper in onszelf gedreven, weg van de realiteit, weg van liefde, verloren in onszelf.
Onze verslaving maakte ware intimiteit onmogelijk. We konden nooit een echte verbintenis met een ander kennen, omdat we verslaafd waren aan het onechte. We gingen voor de ‘chemie’, het betoverende contact, omdat het intimiteit en ware verbondenheid passeerde. Fantasie bedierf de werkelijkheid; lust doodde de liefde.
Eerst verslaafd, dan kreupel in de liefde, namen we van anderen om op te vullen wat in onszelf ontbrak. Terwijl we onszelf keer op keer wijsmaakten dat de volgende ons zou redden, waren we in werkelijkheid ons leven aan het verliezen.
© 1982, 1989, 2001 SA Literature
Herdrukt met toestemming van SA Literature.
© 1982, 1989, 2001 SA Literature
Herdrukt met toestemming van SA Literature.